Periodeonderwijs
Iedere dag genieten de kinderen de eerste 2 uur periodeonderwijs. Er wordt een periode van 2 tot 4 weken gewerkt aan een thema binnen een bepaald vak. Voorbeelden daarvan zijn rekenen; meetkunde en breuken, taal; poëzie en interpunctie, heemkunde, ambachten, dierkunde, boerderijperiode, aardrijkskunde etc.
In het periodeonderwijs is er ruimte om een onderwerp van alle kanten te belichten, te begrijpen en (al dan niet in groepsverband) te verwerken. Opdrachten worden in een zogenaamd periodeschrift verwerkt en gedocumenteerd. Sommige onderwerpen komen meerdere keren per jaar voor zoals taal en rekenen, andere maar één keer zoals huizenbouw.
Afhankelijk van de klas en de lesstof, zijn daarnaast heel veel manieren om de lesstof op een kunstzinnige manier te verwerken en tot zich te nemen. Dit kan zowel schriftelijk als beeldend.
In het periodeonderwijs is er tijd en ruimte voor waarneming, ervaringen, kunstzinnige activiteiten, samenwerking, verbinding, uitwisseling en eigen onderzoek. Hierdoor wordt het denken, voelen en willen aangesproken in het kind (ook wel hoofd, hart en handen). De bedoeling is niet het vullen van het vat maar het ontsteken van een vonk.
De kracht van herhaling
We kiezen voor meerdere weken achter elkaar hetzelfde onderwerp. De stof komt dieper bij het kind binnen, de kracht van herhaling is van toepassing en het kind leert op verschillende manieren. Daarna laat je het onderwerp bewust even los, dat zorgt ervoor dat de leerstof de tijd heeft om te rusten en kan verankeren.
Later, tijdens de oefenuren of in een volgende periode, wordt de leerstof weer in het bewustzijn geroepen en gaat het kind graven in zijn herinneringen. Het kind heeft zich de stof eigen gemaakt, op een eigen manier.
In het periodeonderwijs is er tijd en ruimte voor waarneming, ervaringen, kunstzinnige activiteiten, samenwerking, verbinding, uitwisseling en eigen onderzoek
Vertelstof
Het dagelijkse vertellen van verhalen neemt een prominente plek in ons onderwijs in. Door middel van de bij de ontwikkelingen van elk leerjaar aansluitende vertelstof verruimen de kinderen stapsgewijs hun blik op de wereld en ontwikkelen het vermogen om zich te identificeren met het ‘anders zijn’ van onder meer vreemde culturen en religieuze stromingen. Het spelen van de bij de ontwikkelingsfase van de kinderen passende toneelstukken ondersteunt deze ontwikkeling.
Emoties & karaktertrekken
Voorbeelden van aansluitende vertelstof: in klas 1 (groep 3) worden sprookjes verteld, waarin goed versus kwaad duidelijk naar voren komen. De kinderen kunnen zelf goed invoelen wat goed en kwaad is.
In klas 2 (groep 4) vertellen we de kinderen de fabels. Hierin leren de kinderen via de dieren verschillende en vaak tegenovergestelde karaktertrekken kennen en daarmee diepmenselijke eigenschappen als hebzucht, vrijgevigheid, ijdelheid, gemakzucht, vlijt, vriendschap en wijsheid.
Deze eigenschappen kunnen ze herkennen in zichzelf en in de ander, wat leidt tot meer zelfkennis en begrip van de ander. En zo is er voor iedere klas passende vertelstof.
Kunstzinnig onderwijs
Met kunstzinnig onderwijs bedoelen we het kunstzinnig vorm geven van het gehele onderwijs, het zelf scheppend bezig zijn. Een proces dat bij het volgen van een kant en klare methode niet plaatsvindt.
Daarnaast bieden we kunstvakken aan zoals: schilderen, boetseren, tekenen, handwerken en muziek. Deze vaklessen worden waar mogelijk door een vakdocent gegeven.
Binnen het kunstzinnig onderwijs gaat het niet om het resultaat maar het aanspreken van het gevoelsgebied. Als leerkracht krijg je uit deze waarneming informatie op de vraag die als leerkracht centraal staat: Wie is dit kind en wat heeft die nodig?
Spelend en bewegend leren
De kleuters leren spelend. Iedere dag vinden de volgende soorten spel plaats: ochtendspel, kringspel, vrij spel en buitenspel. Spel helpt kleuters te komen tot verbeelding en verwerking van opgedane ervaringen. Binnen het spel mogen deze ervaringen verteren, ze gaan deze vaak naspelen, en die worden opgeslagen, hierdoor leert het kind.
Het doel van de twee à drie jaar dat kinderen in de kleuterklas zitten is dat ze sturing kunnen geven aan hun fysieke lichaam. Dat ze in hun lichaam thuis zijn, tot aan hun vingertoppen en tenen. Waardoor ze in hun hoofd vrij worden om te kunnen gaan leren lezen, leren schrijven en leren rekenen.
Spel en ontwikkelen
Door het spel ontwikkelen kinderen hun taal, het omgaan met elkaar, hun motorische ontwikkeling, rekenvaardigheden en alle andere ontwikkelingsgebieden. Hierbij een voorbeeld welke elementen alleen al in een ochtendspel verwerkt zitten: handgebarenspel (kleine motoriek), liedjes en versjes, non-verbale overgangen, grote bewegingen (grove motoriek), kringspel en gesproken tekst (met weinig tot geen beweging).
In klas 1 gaat het spelend leren langzaamaan over in bewegend leren. Het bewegend leren passen we toe in klas 1 t/m 6 en dit uit zich in alle vakken. Lichamelijke activiteiten en cognitieve leertaken zoals taal en rekenen gaan samen. Voorbeelden hiervan zijn bewegend op de plaats sommetjes maken, uitvoeren van uitvalpassen tijdens het spellen van woorden en gooien en vangen van een bal tijdens het vervoegen van werkwoorden.
De invloed van beweging op de hersenen
Verscheidene studies leveren krachtig bewijs dat door bewegen acute en structurele veranderingen in de hersenstructuur plaatsvinden die een positief effect hebben op executieve cognitieve functies. Naast de bijdrage aan de cognitieve ontwikkeling is het bewegen ook belangrijk voor de sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van de basiszintuigen; tast-, bewegings-, evenwichts- en levenszin. Deze zintuigen helpen de leerlingen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling en dragen bij aan het welbevinden.
Wij vinden dat wij hier een belangrijke rol in hebben en willen veel vakken in beweging aanbieden. Het liefste doen we dit ook buiten en veel in de natuur.
Te allen tijde is het zo dat het bewustzijn en de vaardigheden van de leerkracht de kinderen de mogelijkheid bieden om in beweging te komen. Kijkend naar het kind is het gemakkelijk te zien dat beweging een, zo niet dé basisvoorwaarde is voor leren. Het is de “motor” en “bemiddelaar” van het leren. Het leren van kinderen is voornamelijk gebaseerd op hun eigen activiteit en gaat uit van zintuigelijke ervaringen, van waarnemingen en sensaties op basis van concrete zintuigelijke indrukken.
“Beweging is een basisvoorwaarde.
Het is de “motor”
en “bemiddelaar”
van het leren.”